In de weekendvieringen in de H.Willibrordusbasiliek komt het regelmatig voor, dat er geen koor beschikbaar is om de liturgie te helpen verzorgen. In de zomermaanden zijn de koren gedurende 6 tot 8 weken met vakantie. Om in deze vieringen toch samenzang aan te kunnen bieden zijn er sinds begin 1989 in de basiliek cantors actief. Zij begeleiden en stimuleren dan de volkszang.
Een cantor vervult in de liturgie een ondersteunende rol, waarbij de gemeenschap in de kerk tot meezingen wordt uitgenodigd. Persoonlijke betrokkenheid bij liturgie is daarbij wezenlijk. Deze betrokkenheid motiveert de cantor zich verder te ontwikkelen en te blijven instaan voor een kwalitatief goede invulling van de zang. Om een juiste keuze van liederen te kunnen maken is meer dan gemiddelde kennis van liturgie noodzakelijk. Liederen dienen betrekking te hebben op de lezingen, moeten inhoudelijk aansluiten bij hun plaats in de viering en passen in de liturgische kalender.
Het spreekt vanzelf dat vooraf met de organist overlegd wordt over zaken als tempo en wijze van uitvoering. Om te bereiken dat liederen geïntegreerd worden in het geheel van de viering, wordt vooraf ook overlegd met de voorganger. Met een enkele verwijzing naar een lied bij de inleiding, in de homilie of bij het slotwoord kan de voorganger ingaan op of een verband leggen met de inhoud van de gezongen liederen. De cantor draagt de liederen of psalmverzen voor vanaf de ambo of op een andere geschikte plaats. In vieringen met een cantor geeft het lectionarium de antwoordpsalm aan die gezongen kan worden. In deze psalm zingt de cantor het vers alleen en is het refrein voor de samenzang.
De cantor is geen solist. Hij/zij dient voldoende zangtechnisch geschoold te zijn om zelfstandig de psalmen en gezangen uit de gebruikte bundel (De zondag vieren, WLH) in te kunnen studeren en uit te voeren. Een cantor hoeft niet goed te kunnen dirigeren. Een uitnodigend gebaar aan het kerkgangers is veelal voldoende. De gezangen staan in de regel in het beschikbare misboekje. Voorafgaand aan de viering oefent de cantor soms met de mensen in de kerk nieuw repertoire, zodat dit gaandeweg uitgebreid of gemoderniseerd wordt. Ook is er afstemming met koordirigenten bij het kiezen van nieuwe liederen.