Hoi iedereen,
Bijna kerst! Jeetje, wat wordt het dit jaar een vreemde kerst. Geen kerstmusical… Voorzichtig zijn. We kunnen zelfs niet met z’n allen naar oma Polder toe. Maar we hebben afgesproken dat ze toch een echt kerstverhaal gaat vertellen via Facetime. Er kwam deze week al een postpakket van oma Polder met een aftelkalender tot kerst en een pakje dat ik pas mag openmaken op kerstavond, net voor ze het verhaal zal vertellen. Wat zou daar toch inzitten? Ik kan bijna niet wachten. Ik hoop dat het ondanks alles toch een gezellige kerst wordt.
Doeoeg!
Sterre
Gloria (naar een verhaal van Bette Westera)
Er was eens een klein engeltje. Ze hing boven het kerststalletje in Roosjes klas. Als de juf vertelde over Jozef en Maria, en het kindje in de kribbe, dan keek Roosje naar het engeltje. Wat hang je daar toch eenzaam boven de stal, dacht ze dan. Ga toch naar het kindje kijken, net als de herders.
Droevig staarde het engeltje voor zich uit. “Durf je niet?”, vroeg Roosje zacht. Het engeltje antwoordde niet. Die middag, toen de bel was gegaan, bleef Roosje achter in de klas. Ze ging voor het stalletje staan en maakte heel voorzichtig het engeltje los en liet het in haar jaszak glijden. Pas toen ze thuis was, haalde ze het engeltje tevoorschijn. “Waarom ben je zo verdrietig?”, vroeg ze zacht.
Toen Roosje dat zei, gebeurde er iets vreemds. De vleugeltjes van het engeltje trilden. Er kwam kleur op haar bleke wangetjes en het engeltje zei met een heldere stem: “Ik ben mijn vader en mijn moeder kwijt. Al heel lang.”
“Niet huilen”, zei Roosje. “Ik zal je helpen zoeken.” Vanaf dat moment woonde Gloria in Roosjes jaszak. Ze ging overal mee naartoe. Ze gingen naar de bakker, de slager, de supermarkt. “Zie je ze?”, fluisterde Roosje.
“‘Nee”, fluisterde Gloria terug.
“Hoe zien je vader en moeder er eigenlijk uit?”, vroeg Roosje.
“Ze zijn heel groot en heel wit, en heel lief”, antwoordde Gloria.
“Hoe ben je ze kwijtgeraakt?”
Gloria dacht diep na. “Ze zongen in het engelenkoor. Op een dag moest dat koor ergens zingen. Niet gewoon thuis, in de hemel, maar ergens tussen hemel en aarde, boven de velden van een dorp dat Betlehem heette. En ik mocht mee onder mijn vaders vleugels. Dat was heel spannend. In het licht van dat grote engelenkoor zag ik huizen en bomen. En opeens was er vlak onder mij iets wits. ‘Engelen!’, riep ik uit. Zonder na te denken liet ik mij tussen mijn vaders vleugels vandaan glijden en fladderde naar beneden. ‘Bèèè!!’, riepen de engelen toen ze mij zagen. Ze keken mij schaapachtig aan en ze hadden niet eens vleugels. Ik wilde terug naar mijn vader en moeder. Maar toen ik naar boven keek, was alles donker. Het engelenkoor was weg en de hemel was weer dicht.”
‘s Avonds liepen Roosje, mama en papa door de donkere straten naar oma's huis. Door de openstaande deuren van de kerk dwarrelden flarden kerstmuziek naar buiten. “Stop”, riep Gloria zo hard ze kon. Roosje bleef staan. “Ze roepen me!” ‘Gló-ó-ória! In Excelsis Deo!’, hoorde ze.
“Dat is het”, riep Gloria uit. “Nu weet ik het weer.” Roosje glipte de kerk in. “Laat me eruit, Roosje, vlug”, riep Gloria. Roosje pakte het kleine engeltje voorzichtig uit haar jaszak. ‘Gló-ó-ó-ria!’, klonk het uit de verte. “Papa, mama, hier ben ik!”, jubelde ze zo hard ze kon. “Dankjewel, Roosje”, riep ze. “Ik zal je nooit vergeten!” Toen verdween ze voorgoed in de kerk.
En daar stond Roosje. Ze voelde zich blij en verdrietig tegelijk